Print deze pagina

8 maart 2019

Anti-ronselbeding in strijd met grondrechten werknemer

Het anti-ronselbeding beoogt te voorkomen dat een werknemer na het einde van zijn dienstverband andere werknemers van werkgever overhaalt om bij de werknemer of zijn nieuwe werkgever in dienst te treden. De regels die gelden voor het concurrentie- en relatiebeding gelden in principe niet voor het anti-ronselbeding. Betekent dit dat de werknemer door zijn ex-werkgever altijd aan het anti-ronselbeding kan worden gehouden? In de zaak van de Rechtbank Midden-Nederland van 6 februari 2019 kwam deze vraag aan de orde.

Anti-ronselbeding in arbeidsovereenkomst

Het met de werkgever door werknemer overeengekomen anti-ronselbeding luidde als volgt:

Daarnaast is het de Werknemer zowel tijdens als na het einde van de Overeenkomst verboden werknemers van de Werkgever en/of personen die op enig moment in een periode van een jaar direct voorafgaande aan het einde van de Overeenkomst in dienst waren van de Werkgever te benaderen en/of weg te lokken van de Werkgever en is het de Werknemer zowel tijdens als na het einde van de Overeenkomst eveneens verboden voormelde werknemers/personen aan te zetten om in dienst te treden bij derden of bij de Werknemer zelf, een door de Werknemer op te richten onderneming daaronder begrepen.”

Geen beding in de zin van artikel 7:653 BW

De kantonrechter bevestigt dat het anti-ronselbeding geen beding in de zin van artikel 7:653 BW is. Artikel 7:653 BW regelt de vereisten voor een geldig concurrentie- en relatiebeding. Dit artikel ziet op bedingen die de werknemer na beëindiging van de arbeidsovereenkomst beperken op zekere wijze werkzaam te zijn.  Of en hoe een werknemer (oud-)collega’s benadert, zegt niets over de werkzaamheden van de werknemer. Het anti-ronselbeding in casu moet dan ook worden beoordeeld met behulp van de normen van goed-werkgeverschap en goed-werknemerschap. Ook moet het beding worden getoetst aan de hand van de toepasselijke regels van het vermogens- en verbintenissenrecht.

Grondrechten

Voordat de kantonrechter beoordeelt of het anti-ronselbeding in strijd met goed-werknemerschap en goed-werkgeverschap is, moet hij beoordelen of de grondrechten van de werknemer door het anti-ronselbeding worden geschonden. De kantonrechter vindt dat het beding in strijd met het recht op vrijheid van verplaatsing, het recht op privacy en het recht op vrije meningsuiting is.

Het anti-ronselbeding maakt het de werknemer onmogelijk om naar plaatsen te gaan waar oud-collega’s ook aanwezig zijn. In dat geval ligt het namelijk voor de hand dat beiden elkaar groeten en spreken. Dit zou op grond van het anti-ronselbeding niet mogen. De werkgever zou de werknemer dan op grond van het verbod een boete op kunnen leggen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het recht op vrijheid van verplaatsing door het anti-ronselbeding op onrechtmatige wijze wordt beperkt.

Ook is het beding volgens de kantonrechter in strijd met het recht op privacy. Het anti-ronselbeding vormt een disproportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemer. De werknemer zou door dit beding geen enkel contact met zijn oud-collega’s mogen hebben. De werkgever had een minder vergaand beding moeten overeenkomen.

Bovendien is dit beding in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting. Het anti-ronselbeding beperkt de vrijheid van de werknemer om zijn mening te uiten nu het beding de werknemer verbiedt contact te hebben met zijn oud-collega’s. Doordat hij geen contact mag hebben met zijn oud-collega’s, kan werknemer zijn mening niet naar de oud-werknemers uiten.

Conclusie

De werknemer kan volgens de kantonrechter niet aan het anti-ronselbeding worden gehouden. Deze is namelijk in strijd met de grondrechten van de werknemer. De werkgever kan op grond van dit beding bij overtreding geen boete opleggen.

mr. G. (Gerrit) van den Brink

deel: