Print deze pagina

27 januari 2021

Vrijstelling van de leerplicht op grond van richtingsbezwaren

Op grond van de Leerplichtwet 1969 zijn er drie gronden op grond waarvan vrijstelling van de leerplicht kan worden verleend, een daarvan is richtingsbezwaren. De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor vrijstelling op grond van artikel 5 onder b Leerplichtwet. Ouders zijn vrijgesteld van de verplichting om hun kind in te schrijven op een school ‘zolang zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning (…) gelegen scholen (…) waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben’.

Vanuit de politiek zijn de laatste jaren steeds meer vragen gekomen over thuisonderwijs en de vrijstelling zoals hiervoor omschreven. In 2013 werd zelfs gesproken over een verbod. Dit heeft ertoe geleid dat er mogelijk in te toekomst het nodige zal gaan veranderen op het gebied van vrijstelling van de leerplicht. Dat is echter nog niet het geval. Het is daarom goed om een kort overzicht te geven van de ‘spelregels’ van de vrijstelling van de leerplicht vanwege overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs.

Vrijstelling van de leerplicht van rechtswege

Er bestaat nogal eens onduidelijkheid over het verkrijgen van de vrijstelling van de leerplicht. Bij gemeenten is niet altijd voldoende kennis aanwezig over de vrijstellingsgronden die de Leerplichtwet kent. Soms ontstaat daardoor de idee dat de gemeente de vrijstelling moet verlenen. Dat is onjuist. Zodra wordt voldaan aan de vereisten van de vrijstelling ontstaat de vrijstelling van rechtswege. Dit betekent dat de vrijstelling dus bestaat, tenzij de rechter oordeelt dat niet aan de vereisten op grond van de Leerplichtwet is voldaan.

Tijdige kennisgeving

Om aanspraak te kunnen maken op vrijstelling van de leerplicht moet de kennisgeving van de vrijstelling op tijd worden ingediend. Dit houdt in dat de eerste kennisgeving ten minste een maand voordat de jongere leerplichtig wordt moet worden ingediend. Daarna moet ieder jaar voor 1 juli de kennisgeving worden ingediend. Het is aan te bevelen de kennisgeving daarom in persoon af te geven en een ontvangstbevestiging ervan te vragen. Uitzonderingen daargelaten is een vrijstelling niet meer mogelijk als de kennisgeving niet tijdig wordt ingediend.

Eisen Hoge Raad aan overwegende bedenkingen

In zijn arrest van 30 juni 2020 heeft de Hoge Raad de vereisten voor overwegende bedenkingen geformuleerd.

Vereiste I: ernstige gemoedsbezwaren

Van overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5 Leerplichtwet kan alleen sprake zijn indien de overwegende bedenkingen die worden aangevoerd verband houden met ernstige gemoedsbezwaren die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.

Vereiste II: richtingsbezwaren

Een tweede vereiste is dat de bedenkingen de richting van het onderwijs moeten betreffen. Onder richting wordt verstaan: een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.

Bedenkingen tegen de soort van het onderwijs, de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs, zijn geen overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs. Dit zijn zogenoemde inrichtingsbezwaren. Deze richtingsbezwaren kunnen zowel van godsdienstige als levensbeschouwelijke aard zijn.

Vereiste III: voldoende concreet en zwaarwegend/mate van ernst

Degene die zicht op de vrijstelling beroept moet duidelijk aangeven welke bedenkingen er zijn tegen het onderwijs op de scholen binnen redelijke afstand van de woning. Alleen op die manier kan de rechter beoordelen of die bedenkingen de richting van het onderwijs betreffen. Dit houdt in dat de bedenkingen dus voldoende concreet moeten zijn.

Het was vaste jurisprudentie dat de rechter terughoudend moet toetsen of sprake is van bedenkingen tegen de richting van het onderwijs, omdat de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis niet heeft gewild dat de rechter het gewicht van de bedenkingen beoordeelt. Van deze lijn lijkt in recente jurisprudentie te worden afgeweken. De Hoge Raad oordeelt dat sprake moet zijn van een voldoende zwaarwegend bezwaar die verband houdt met onderwijs zoals een school dat kan bieden. Er moet sprake zijn van “een voldoende mate van ernst”. Dit impliceert dat de rechter ook het gewicht van de bedenkingen moet beoordelen, om vast te stellen of sprake is van een voldoende zwaarwegend bezwaar.

Onduidelijkheden

Er is nog steeds veel onduidelijkheid over de vraag of dit voor iedere school individueel moet zijn, of dat het voldoende is om de bedenkingen tegen de denominatie van de school te formuleren. De recente jurisprudentie van de Hoge Raad dat sprake moet zijn van concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren die verband houden met onderwijs zoals een school dat kan bieden, laat mijn inziens nauwelijks ruimte meer om bezwaren slechts per denominatie te formuleren.  Mijn inzien moet dit dan ook zo concreet mogelijk per school worden geformuleerd. Daarbij komt dat in de recente jurisprudentie ook de eis van voldoende zwaarwegende bezwaren wordt gesteld en de samenhang met het onderwijs.

Het is de vraag hoe de door de Hoge Raad geformuleerde vereisten in de praktijk zullen gaan uitwerken. Wordt het niet haast onmogelijk om te voldoen aan de eis van voldoende concreet en zwaarwegend? Recent oordeelde het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden – het arrest na de terugverwijzing van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2020 – dat de verdachte in die zaak niet had aangevoerd hoe en op welke wijze de ontwikkeling van zijn dochter bij het volgen van onderwijs op een van de aangewezen scholen zou kunnen stageneren of zelfs geschaad zou kunnen worden. Ik vraag mij af of deze eis een juiste interpretatie is van de door de Hoge Raad geformuleerde vereisten. Duidelijk moge in ieder geval zijn dat de onderbouwing veel substantiëler zal moeten zijn dan in het verleden.

Ook wordt door gemeenten verschillend gedacht over de te hanteren redelijke afstand. Op grond van de wetsgeschiedenis geldt dat voor kinderen tot en met 10 jaar 5 kilometer wordt gehanteerd. Voor kinderen van 11 en 12 jaar wordt 10 kilometer gehanteerd en voor kinderen vanaf 13 jaar 15 kilometer. Voor ‘oudere leerplichtigen’ wordt volgens de wetsgeschiedenis ‘meestal’ 20 kilometer.
Soms wordt ook aangesloten bij het leerlingenvervoer. In dat geval geldt voor het primair onderwijs 6 kilometer en voor het voortgezet onderwijs 20 kilometer.

Vrijstelling leerplicht niet mogelijk na ingeschreven te hebben gestaan

De Hoge Raad heeft zich in een aantal arresten in 2012 en 2015 uitgelaten over de vraag of een vrijstelling nog mogelijk is indien een jongere ingeschreven heeft gestaan op een school. In deze zaken werd veelal een beroep gedaan op godsdienstvrijheid: er was sprake van een verdieping van geloofsopvatting of bekering. Artikel 8 lid 2 van de Leerplichtwet staat aan een vrijstelling in de weg als een jongere al ingeschreven heeft gestaan. De Hoge Raad heeft bij herhaling aangegeven dat dit artikel niet in strijd is met het recht op godsdienstvrijheid. Indien een jongere ingeschreven heeft gestaan op een school is vrijstelling niet meer mogelijk behoudens ‘door veranderde omstandigheden van prangende aard’. Dergelijke omstandigheden doen zich bijvoorbeeld voor als sprake is van een verhuizing. Ook doet zich een dergelijke omstandigheid voor als de school waarop de jongere stond ingeschreven sluit.

Vrijstelling leerplicht en thuisonderwijs

Een van de meest voorkomende vergissingen op dit punt is dat mensen kunnen kiezen voor het geven van thuisonderwijs. De mogelijkheid tot het geven van thuisonderwijs bestaat wettelijk gezien (nog) niet. Wanneer voldaan wordt aan de vereisten van de vrijstelling, is sprake van vrijstelling van de leerplicht. Dit brengt vanuit de Leerplichtwet geen verplichting tot het geven van thuisonderwijs met zich mee. In de praktijk is het echter zo dat de vrijstelling leidt tot het geven van thuisonderwijs. Indien de minderjarige geen onderwijs zou ontvangen, wordt vanuit de jeugdzorg of Veilig Thuis actie ondernomen. Kinderen kunnen in dat geval onder toezicht wordt gesteld of zelfs uit huis worden geplaatst. De ouders dragen dan immers onvoldoende zorg voor de (geestelijke) ontwikkeling van het kind.

Mogelijke consequenties van vrijstelling

Indien een beroep wordt gedaan op vrijstelling van de Leerplichtwet wordt vaak door de leerplichtambtenaar proces-verbaal opgemaakt tegen ouders. De ouders worden vervolgens gedagvaard voor de kantonrechter. De kantonrechter moet dan een uitspraak doen over de vraag of sprake is van vrijstelling van de leerplicht. Indien de rechter oordeelt dat niet wordt voldaan aan de vereisten voor vrijstelling wordt doorgaans een geldboete opgelegd. Het is belangrijk dat vanaf het begin af aan bij de rechter op de juiste manier verweer wordt gevoerd. Dit kan een dure rechtsgang naar het gerechtshof voorkomen. Helaas zijn kantonrechters niet altijd even goed ingevoerd in de materie. Daardoor volgt soms ten onrechte een veroordeling, terwijl door gerechtshoven later wordt vrijgesproken. Het is daarom van belang dat op deskundige wijze verweer wordt gevoerd.

mr. G. (Gerrit) van den Brink

Gerrit van den Brink is gespecialiseerd in vrijstelling van de leerplicht. Hij staat ouders bij in procedures bij de kantonrechter, de bestuursrechter, het gerechtshof en in cassatie bij de Hoge Raad in zaken betreffende de leerplicht. Ook adviseert hij over vrijstellingen van de leerplicht. Heeft u vragen, dan kunt u altijd vrijblijvend contact met hem opnemen om uw zaak met hem te bespreken via 030-2877000.

deel: