Print deze pagina

12 februari 2018

Bevolkingskrimp is geen onvoorziene omstandigheid

In beginsel moeten partijen de afspraken overeengekomen in de overeenkomst nakomen. Er zijn echter mogelijkheden om de overeenkomst open te breken. Dit kan bijvoorbeeld als er sprake is van een onvoorziene omstandigheid. Hierover gaat het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 oktober 2017.

Casus

De Gemeente Bronckhorst had in 2004 het plan om op de locatie Kranenburg Kerkweide-Zuid  nieuwbouwwoningen te gaan bouwen. Twee projectontwikkelaars werkten samen om dit nieuwbouwproject tot stand te brengen.

De Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben in 2005 het Kwalitatieve Woonprogramma 2005-2014 vastgesteld. Hierin stond dat de Gemeente Bronckhorst circa 1.100 woningen zou bouwen. In 2008 heeft de Gemeente Bronckhorst een woonvisie vastgesteld. Daarin stond dat de bevolkingskrimp in de regio Achterhoek ook in de Gemeente Bronckhorst werd verwacht. Wel werd verwacht dat deze krimp in mindere mate zou voorkomen. Er werd door de Gemeente Bronckhorst uitgegaan van de bouw van circa 1.225 woningen binnen haar gemeente in de periode tot en met 2017.

In 2009 hebben de Gemeente Bronckhorst en de twee projectontwikkelaars een samenwerkingsovereenkomst voor het projectgebied gesloten. Daarin is overeengekomen dat de gemeente zich zoveel mogelijk zou inspannen om te komen tot het voor de uitvoering van het project benodigde bestemmingsplan en om de vergunningsaanvragen voortvarend in behandeling te nemen.

In 2010 wordt in een Regionale Woonvisie vastgesteld dat de Gemeente Bronckhorst maximaal 385 in plaats van de 1.100 geplande nieuwbouwwoningen mag bouwen. De gemeente heeft daarom alle nog niet in uitvoering zijnde woningbouwprojecten heroverwogen. De gemeente heeft de twee projectontwikkelaars laten weten dat hun woningbouwproject niet kan doorgaan. Volgens de gemeente is de beleidswijziging een onvoorziene omstandigheid. Daarom kan de samenwerkingsovereenkomst met de twee projectontwikkelaars volgens de gemeente worden beëindigd.

Onvoorziene omstandigheden

Artikel 6:258 lid 1 BW luidt: “De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.”

Wanneer is er sprake van een onvoorziene omstandigheid? Bij het antwoord op deze vraag is het niet relevant of de omstandigheid ten tijde van het sluiten van de overeenkomst daadwerkelijk voorzienbaar was. Het gaat erom of de omstandigheid zich na het sluiten van de overeenkomst heeft voorgedaan en of partijen in de overeenkomst de mogelijkheid van het optreden van de onvoorziene omstandigheid hebben willen voorzien.

Wederpartij mag geen instandhouding verwachten

Daarnaast moet de onvoorziene omstandigheid van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Hier wordt niet snel aan voldaan. In beginsel moeten partijen zich namelijk houden aan hetgeen zij in de overeenkomst hebben afgesproken.

Oordeel hof

Bevolkingskrimp

Het hof oordeelt dat niet is gebleken dat de bevolkingskrimp in de Achterhoek met als gevolg het aanpassen van de woningbouwplannen door partijen in de samenwerkingsovereenkomst is verdisconteerd. Dit betekent volgens het hof niet dat er sprake is van een onvoorziene omstandigheid. De bevolkingskrimp bestond namelijk al bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst in 2009. De gemeente heeft in 2008 in haar Woonvisie al vermeld dat zij een bevolkingskrimp verwachte. Het was toen dus al voor de gemeente duidelijk dat zij haar bouwplannen moest aanpassen.

Dat de gemeente toen nog niet precies wist hoe die plannen eruit zouden komen te zien, maakt dit niet anders. Het gaat erom dat er sprake was van een bevolkingskrimp tijdens het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst en de gemeente dit ook wist.

Nieuwe beleidswijzigingen

Daarnaast overweegt het hof dat nieuwe inzichten die tot een beleidswijziging leiden als onvoorziene omstandigheid kunnen worden aangemerkt. Maar om een beroep op artikel 6:258 lid 1 BW te laten slagen, geldt het vereiste dat er voldoende rechtvaardiging bestaat om de verplichting uit de overeenkomst niet na te komen.

De gemeente heeft als rechtvaardiging van het niet nakomen van de samenwerkingsovereenkomst haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ordening aangevoerd. Dit is volgens het hof onvoldoende rechtvaardiging om de overeenkomst te beëindigen. Het hof laat in dit oordeel zwaar meewegen dat de bevolkingskrimp er tijdens het sluiten van de overeenkomst al was en de gemeente hier ook vanaf wist. Ondanks dat de gemeente van de bevolkingskrimp binnen de gemeente afwist, heeft zij de projectontwikkelaars hierover niet geïnformeerd.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is. Gelet op de aanzienlijke mate waarin de Regionale Woonvisie moest worden bijgesteld en dit bij de gemeente tijdens het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst bekend was, is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. De bevolkingskrimp met als gevolg de bijstelling van de nieuwbouwplannen van de gemeente is dan ook geen toekomstige omstandigheid. Er is in dit geval dan ook geen sprake van een onvoorziene omstandigheid.

mr. G. (Gerrit) van den Brink

deel: