26 mei 2014
Wet verbod pelsdierhouderij door de Rechtbank buiten werking gesteld.
De Rechtbank Den Haag heeft pelsdierhouders in het gelijk gesteld: de Wet verbod pelsdieren is buiten werking gesteld, omdat de Staat de schade van pelsdierhouders niet adequaat compenseert.
De Rechtbank Den Haag heeft de Wet verbod pelsdierhouderij (Wvp) buiten werking gesteld, omdat de wet in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol van het Europese verdrag voor de rechten van de mens ( EP EVRM) (uitspraak van 21 mei 2014).
De Wvp verbiedt het houden en (doen) doden van pelsdieren. Pelsdierhouders mogen tot 1 januari 2024 doorgaan met hun bedrijven, indien ze een aantal welzijnsmaatregelen treffen. De Wvp voorziet niet in een concrete financiële compensatie voor de schade die de pelsdierhouders zullen lijden door het verbod. De wetgever stelt een compensatie in tijd (tot 1 januari 2024) te geven en heeft flankerende maatregelen mogelijk gemaakt, zonder deze concreet in te vullen.
Artikel 1 EP EVRM bepaalt – kort gezegd – dat de overheid het recht heeft om in het algemeen belang eigendom te ontnemen. Echter, dan moeten de burgers die daardoor schade lijden wel gecompenseerd worden, als aan voorwaarden voldaan wordt.
De rechtbank overweegt dat het verbod een zeer vergaande vorm van regulering van eigendom is. De compensatie die de overheid biedt in tijd en verdere maatregelen, acht de rechtbank onvoldoende: de compensatie is (nog) te ongewis nu de Wvp is ingevoerd zonder dat een adequate vergoeding is aangeboden. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de pelsdierhouders wel welzijnsinvesteringen moeten doen op straffe van onmiddellijke ingang van het verbod.
De rechter heeft terecht de Wvp buiten werking gesteld nu de vereiste “fair balance” ontbreekt tussen het belang van de eigendomsontneming en de compensatie voor de schade. Het verbod betekent dat de bedrijven van de pelsdierhouders worden beperkt en vervolgens gesloten, zonder dat er enige concrete compensatie tegenover staat. Het tegenovergestelde is zelfs aan de orde: de pelsdierhouders moeten juist extra investeren om uitstel van het verbod te krijgen. Dit is evident in strijd met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM.