Dierenwelzijn
In de agrarische sector speelt het dierenwelzijn een grote rol. Agrariërs moeten dan ook aan de nodige regelgeving voldoen bij het houden en transport van dieren.
In de wet (de artikelen 2.1 en 2.2 Wet Dieren) is dierenmishandeling en dierenverwaarlozing verboden. Een houder van dieren dient zijn/haar dieren een goede verzorging te geven. Een houder van dieren mag aan zijn/haar dieren niet onnodig pijn of letsel toebrengen, danwel de gezondheid of het welzijn van dieren schaden. Verder zijn in het Besluit welzijn productiedieren specifieke regels opgenomen die op de verzorging van gehouden dieren zijn. Een voorbeeld: een varken dient voortdurend over voldoende drinkwater te beschikken.
De omschrijving van dierenverwaarlozing en dierenmishandeling zijn algemeen geformuleerde verboden. De bepalingen zelf maken niet direct duidelijk wanneer precies sprake is van dierenmishandeling of dierenverwaarlozing. In ieder specifiek geval zal door deskundigen onderzoek gedaan dienen te worden naar de leefomstandigheden en de verzorging van de dieren en de eventuele oorzaak van problemen bij de dieren.
Met de opsporing zijn de NVWA (bedrijfsmatig gehouden dieren) en de LID (hobbymatig gehouden dieren) belast. Indien opsporingsambtenaren het vermoeden hebben dat er sprake is van dierenmishandeling en/of dierenverwaarlozing zal doorgaans het oordeel van een dierenarts worden gevraagd. Er kan dan besloten worden tot inbeslagname van dieren. Als de inbeslagname door de Officier van Justitie wordt gedaan kan tegen de inbeslagname een klaagschrift worden ingediend bij de Raadkamer van de Rechtbank. Verder kan om een second opinion gevraagd worden over het oordeel van de dierenarts.
Als de inbeslagname door de Staatssecretaris van EZ wordt gedaan – bij wijze van bestuursdwang – kan hiertegen bezwaar gemaakt worden en beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De Staatssecretaris mag alleen tot inbeslagname overgaan als dit noodzakelijk en proportioneel is.